-
1 dingue
dingue [dẽg]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉 〈 informeel〉1 mesjogge ⇒ geschift, (knots)gek, kierewiet♦voorbeelden:une soirée dingue • een knotsgekke avondil est complètement dingue • hij is stapelgekun dingue • mafkees, lijpo -
2 il est complètement dingue
il est complètement dingueDictionnaire français-néerlandais > il est complètement dingue
-
3 lier
lier [lie.ee]1 binden ⇒ verbinden, vastbinden♦voorbeelden:lier ses idées • zijn gedachten logisch verbindenlier une sauce • een saus bindendans cette affaire tout est lié • in deze zaak houdt alles verband met elkaarêtre fou à lier • stapelgek zijnêtre lié à, avec qn. d'amitié • met iemand bevriend zijnils sont très liés • ze zijn erg met elkaar bevriendlier connaissance avec qn. • iemand leren kennenlier conversation avec qn. • met iemand een gesprek aanknopen♦voorbeelden:v1) (ver)binden, vastbinden2) aanknopen [vriendschap]
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский